Iedereen is anders. Dat is een voldongen feit dat niet alleen geldt voor volwassenen, maar wat zich al uit bij kinderen.
Neem nou alleen al onze twee jongens.
Bonuszoon is echt een gezelschapsdier. Als we hem, na een weekend gamen bij zijn papa, op gaan halen, is de eerste vraag in de auto of achterop de fiets "Wat gaan we doen?" Bordspellen zijn (als we Minecraft voor het gemak niet meetellen) de favoriet, daarna de LEGO en als laatste buitenspelen. Want je zal maar eens vies worden.
Alleen vermaken? Dat staat gelijk aan een straf en wordt alleen gedaan als er écht niemand anders is om mee te spelen.
Zoon is al heel anders. Natuurlijk staat Minecraft ook op nummer één, maar dat doet hij net zo lief alleen als met iemand anders. Ook andere spelletjes en de LEGO zijn voor hem genoeg voor urenlang alleen-vermaak. Bordspellen speelt hij een rondje mee als het iets nieuws is, maar daarna is het al gauw 'laat maar'.
Neem de meest recente verjaardagsviering van een van onze zussen. Met vier volwassenen en bonuszoon spelen we een spelletje Catan. Zoonlief zit met de Playmobil en de huis-parkiet in de voorkamer en heeft de grootste lol.
Maar, ook al vermaakt hij zich prima, toch heb ik af en toe het idee dat het soms niet van harte gaat.
Het is namelijk een heel sociaal jochie. Of het nou een speeltuin of wachtkamer is, een zwembad of een trein, meneer vindt altijd wel iemand om mee te kletsen. Ja, we moeten hem eigenlijk aanleren dat niet iedereen dat op prijs stelt (of erger nog, dat sommige mensen hier juist op uit zijn met verkeerde gedachten), maar de onschuld en het enthousiasme is toch ook wel aanstekelijk.
Waren we maar allemaal zo sociaal. Jong en oud, man en vrouw, autochtoon en allochtoon, Christen en Moslim.
Laatst zijn we een weekendje weg. Lekker met de schoonfamilie in een huisje. Na een relaxte zondagochtend (inclusief een spelletje Carcassonne en wat bouwen met de Clics) worden er her en der plannen gesmeed. Even naar de speelhal, dat wil zoonlief wel. Maar steeds komt er wat tussen. Eerst lunch. Dan opruimen. Dochter verschonen. Inpakken. Steeds langer duurt het. Pas als ik bijna klaar ben, kijk ik om me heen en besef ik me dat het geduld van de kleine man schijnbaar op is geraakt.
Vanuit ons raam kijken we uit op de kinderboerderij. Daar staat hij, onze eigen Remi. Met zijn handjes in zijn zakken, te praten met een mooie grote ezel. "Zo staat hij al vijf minuten," weet mijn schoonzus me te vertellen.
Dan knapt er iets in me. Hoe en waarom weet ik eigenlijk nog steeds niet, maar opeens staan tranen me nader dan lachen. Ik voel me schuldig. Waarom moet ik al deze stomme grote mensen dingen doen, terwijl mijn zoon zich buiten eenzaam staat te vervelen?
Dat is natuurlijk niet reëel. Bonuszoon moet immers ook wachten, en hij zit gezellig een spelletje te spelen. Daarnaast kan ik ook niet hardmaken dat hij daadwerkelijk eenzaam is, noch dat hij zich staat te vervelen. Er is gezelschap van een ii-aa-end dier en, afgezien van zijn nonchalante pose, wijst niets er op dat hij liever iets anders doet.
Toch smijt ik de laatste dingen met een noodgang in de tas, verontschuldig mezelf bij mijn vrouw en met gedepte tranen ren ik naar buiten.
Ik ga naast hem staan. Hij kijkt opzij en leunt tegen me aan. Ik vraag hem hoe het is.
"Goed hoor! Kijk eens hoe mooi deze ezel is? Hij heeft allemaal vlekken!"
Juist ja.
En dat is nou precies waarom ik het dus nog steeds niet weet. Grappig genoeg denk ik nu pas, terwijl dat ik er twee weken later over schrijf, dat hij me enorm aan mezelf doet denken toen ik klein was. Nee, dat lieg ik. Ik ben nog steeds zo. Een einzelgänger. Laat mij maar lekker alleen hier met mijn boek, of dit dier, of deze LEGO. Ik vermaak me prima zonder iemand die tegen me praat.
Ja. Iedereen is anders. Maar hij en ik, wij lijken toch wel heel veel op elkaar.